NL brief Minister KGG over Wgiw aan de Ie Kamer 7 oktober 2024

36387 Wijziging van de Omgevingswet, de Gaswet en de Warmtewet in verband met gemeentelijke instrumenten voor de warmtetransitie in de gebouwde omgeving (Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie)

30196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 47 Brief van de minister van Klimaat en Groene Groei

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 oktober 2024

Eén van de grote opgaven in de energietransitie is om de gebouwde omgeving in 2050 uitstootvrij te maken. Daarom zetten kabinet en gemeenten zich in om gebouwen en woningen in Nederland van het aardgas af te helpen: de warmtetransitie.

Warmtenetten zullen hierin -naast warmtepompen en duurzaam

gas- een belangrijke rol spelen. Ik constateer veel consensus over

de potentie van warmtenetten1, en wel om drie redenen: 1.

warmtenetten zijn maatschappelijk gezien de goedkoopste optie

voor bepaalde wijken (bijvoorbeeld waar woningen dicht op elkaar

zijn gebouwd, en die beperkt geïsoleerd kunnen worden), 2. ze

spelen een belangrijke rol in het energiesysteem om bepaalde

duurzame bronnen te ontsluiten die anders onbenut blijven (denk

aan geothermie, aquathermie en restwarmte) en 3. ze beperken

voor de betreffende wijken de benodigde verzwaring van het

elektriciteitsnet.

In het Klimaatakkoord is voor 2030 een toename van het aantal

aansluitingen op warmtenetten voorzien2 met 500.000 ten opzichte

van de huidige circa

600.000 aansluitingen.

Deze ambitie ligt echter niet op schema: tot nu toe ligt het tempo

op circa

1 Het Planbureau voor de leefomgeving heeft in 2020 met de Startanalyse

voor elke buurt in Nederland doorgerekend wat de duurzame strategie

met de laagste nationale kosten is. Alle buurten waarvoor onder die

aannames een warmtenet de beste oplossing is telden afgerond op tot 2,6

miljoen woningen. Dit najaar komt PBL met een herziene analyse.

2 Programma Verduurzaming gebouwde omgeving -

https://www.volkshuisvestingnederland.nl/onderwerpen/programmaverduurzaming-gebouwde-omgeving

20.000 nieuwe aansluitingen per jaar. Voor het behalen van de

doelen moet dit tempo naar 50.000 tot 2030 en ruim 80.000 per

jaar tussen 2030 en 2050. In diverse (grote) steden zien we dat de

afgelopen tijd warmteprojecten tot stilstand zijn gekomen. Ik vind

dat onwenselijk, gelet op de potentie van warmtenetten voor een

betaalbare energietransitie. Er liggen nu kansen om warmtenetten

aan te leggen in wijken die daarvoor zeer geschikt zijn en waar

komende jaren vastgoed wordt gerenoveerd. Het is belangrijk om

die kansen te verzilveren. Zo kunnen we de energietransitie

vormgeven met de laagste kosten voor de samenleving als geheel,

wordt de inzet van meer typen duurzame bronnen mogelijk en

wordt het elektriciteitsnet ontzien. Warmte wordt dan voor mensen

een comfortabele, betaalbare en dus wenselijke optie.

Het kabinet schetst met deze brief welke randvoorwaarden het op

orde wil brengen om de ambities voor warmtenetten weer op koers

te brengen als belangrijke route om de gebouwde omgeving te

verduurzamen. Ik stuur deze brief dan ook mede namens de

minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

Wat is er aan de hand?

De realisatie van nieuwe warmtenetten is een complexe opgave.

Het vergt onderling vertrouwen bij de betrokken partijen dat er

sprake is van een robuuste techniek voor nu en voor de toekomst.

De huidige stagnatie wordt allereerst veroorzaakt door onzekerheid

bij bewoners over de warmtetarieven: zij vrezen meer te moeten

betalen dan voor gas bij de overstap op een warmtenet. Het risico

bestaat daarom dat particulieren in voor warmtenetten geschikte

wijken overstappen op elektrisch verwarmen, waardoor voor een

warmtenet minder aansluitingen resteren en iedereen duurder uit

zal zijn. De tweede oorzaak is de bij warmtebedrijven ervaren

onzekerheid over de vraag welke rol zij in de toekomst zullen

spelen onder de nieuwe marktordening, en daarmee over het doen

van nieuwe investeringen. Op enig moment kunnen bedrijven

besluiten om hun kennis en capaciteit structureel voor andere

activiteiten aan te wenden. Tot slot is er onzekerheid bij

bestuurders van gemeenten en woningcorporaties over het

draagvlak onder bewoners, gegeven de recente negatieve

publiciteit over warmtenetten in grote steden.

Randvoorwaarden op orde

Om de opschaling van collectieve warmte mogelijk te maken moet

in de ogen van het kabinet worden voldaan aan in ieder geval drie

randvoorwaarden:

  1. Als een warmtenet voor de samenleving de goedkoopste duurzame

optie is, moet dit leiden tot een aantrekkelijke prijs voor de

eindgebruiker;

  1. Er moet voldoende uitvoeringscapaciteit zijn om in

warmtenetten te investeren en deze te kunnen exploiteren, en

  1. De gemeenten moeten nog steviger de regie gaan nemen in de

warmtetransitie.

Leeswijzer

In het eerste deel van deze Kamerbrief zet ik uiteen hoe het

kabinet de kosten van warmtenetten drukt via de bestaande

subsidies, en hoe het wetsvoorstel Wet gemeentelijke instrumenten

warmtetransitie (Wgiw) en het wetsvoorstel Wet collectieve warmte

(Wcw), met kostengebaseerde tariefregulering en een voorgestelde

tarieflimiet in de nota van wijziging, consumenten3 beschermt. In

het tweede deel bespreek ik aanvullende mogelijkheden om de

betaalbaarheid voor de verbruiker te borgen. Het derde deel gaat

in op de versterking van publieke uitvoeringscapaciteit. Tot slot sta

ik stil bij de regierol van de gemeenten. Aan het eind van deze brief

informeer ik de Kamer over enkele andere zaken die onlangs op dit

dossier zijn afgerond.

Met deze brief geef ik invulling aan de toezeggingen van het

kabinet4 naar aanleiding van de moties van het lid Beckerman over

het Niet-Meer-Dan-Anders-principe5, de motie Kröger over het

sturen op de maatschappelijk meest wenselijke warmteopties6, de

motie van de leden Postma en Erkens over een maximumtarief

voor huishoudens7, en de motie van het lid Postma die vraagt

voorstellen te presenteren hoe de betaalbaarheid van collectieve

warmte voldoende geborgd wordt om de overstap naar

warmtenetten aantrekkelijk te maken voor de burger8.

In lijn met de motie Postma breng ik voorstellen in kaart die het

kabinet voor ogen heeft. Het kabinet hecht eraan te benadrukken

dat er op dit moment nog geen middelen beschikbaar zijn voor de

aanvullende beleidsopties om betaalbaarheid te borgen. Ook voor

de nationale deelneming zijn nog geen middelen gereserveerd. Wel

is voor een mogelijk in te richten Waarborgfonds Warmte onder

voorwaarden geld beschikbaar gemaakt in het Klimaatfonds. Voor

aanvullend beleid geldt dat financiële dekking zal moeten worden

gevonden in het daarvoor geëigende moment in het voorjaar om ze

uit te kunnen voeren.

  1. Instrumentarium dat bijdraagt aan betaalbaarheid

3 Burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties met een

kleinverbruikersaansluiting

4 Kamerstuk 36 387, nr. 45

5 Kamerstuk 36 387, nrs. 35 en 36

6 Kamerstuk 36 387, nr. 22

7 Kamerstuk 32 813, nr. 1359

8 Kamerstuk 36 387, nr. 30

We moeten afnemers van warmte goed beschermen tegen hoge

prijzen want zij kunnen niet switchen van leverancier. De

betaalbaarheid voor de verbruiker is daarom essentieel voor het

draagvlak, en daarmee voor de verdere opschaling van collectieve

warmte en maakt de energietransitie ook toegankelijk voor

huishoudens met lage inkomens. Zoals hierboven gesteld is het van

belang dat in wijken waar warmtenetten maatschappelijk gezien de

goedkoopste optie zijn, dit zich ook vertaalt in een aantrekkelijke

prijs voor de verbruiker. Dat uitgangspunt geldt zowel nu met NietMeer-Dan-Anders-tariefregulering als straks bij kostengebaseerde

tariefregulering. Op dit moment hebben lage maatschappelijke

kosten onvoldoende effect op de business case en de

warmtetarieven. Dat heeft twee oorzaken;

- Aardgas is nu nog concurrerend in veel wijken waar

warmtenetten de goedkoopste duurzame optie gaan zijn. Gas

wordt naar verwachting steeds minder aantrekkelijk door de

beprijzing van CO2-uitstoot door ETS2 (vanaf 2027), een

eventuele bijmengverplichting van groen gas (vanaf 2026),

veranderingen in de tarieven voor het gasnetbeheer, en de

effecten van ontwikkelingen op de internationale gasmarkt op

de energierekening. Dit zal leiden tot een verbetering van de

concurrentiepositie van collectieve warmte ten opzichte van

gas. Op korte termijn echter zullen warmtenetten zonder de

inzet van subsidie vaak niet concurrerend zijn.

- De kosten van een warmtenet worden in de basis gedragen door

de verbruikers die op dat net worden aangesloten, terwijl de

baten van dat warmtenet deels ook buiten die beperkte groep

vallen. Daarentegen kan bij de aanleg en netverzwaring van

elektriciteitsnetten, nodig voor onder meer het aansluiten van

warmtepompen, de netbeheerder de kosten verdelen over de

nettarieven van gebruikers in het gehele verzorgingsgebied.

Hetzelfde geldt voor de (onderhouds-) kosten van het gasnet.

Momenteel draagt het kabinet reeds met verschillende

instrumenten bij aan de betaalbaarheid van warmtenetten.

Allereerst zijn er de verschillende subsidie-instrumenten. Zo wordt

de onrendabele top van duurzame warmtebronnen (zoals

geothermie en restwarmte) ondersteund met de SDE++, en van

warmtenetten via de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS).

Daarnaast zijn er subsidies voor de aanpassing aan gebouwen, de

zogenaamde inpandige kosten; ISDE voor particulieren, SVVE voor

VVE’s en de SAH voor sociale huurders. Er wordt momenteel

onderzocht in hoeverre het mogelijk is om vanaf 2026 de ISDE,

SVVE en SAH te bundelen om de verschillende types verbruikers

beter te kunnen ondersteunen en ontzorgen. In de praktijk blijken

bovendien de inpandige kosten in woningen sterk uiteen te lopen.

Deze verschillen zullen nader in kaart worden gebracht, zodat hier

beter op gestuurd kan worden.

Naast deze subsidies draagt ook de nieuwe wet- en regelgeving bij

aan de betaalbaarheid. De Wgiw heeft tot doel een robuust

wettelijk kader te bieden voor de wijkgerichte aanpak bij de

verduurzaming van woningen en gebouwen. Een kader dat alle

betrokkenen vóóraf voldoende houvast, handelingsperspectief en

rechtszekerheid biedt. Met het wetsvoorstel krijgen de gemeenten

de bevoegdheid om wijken aan te wijzen die op termijn van het

aardgas afgaan. De Wgiw zorgt voor een duidelijk

besluitvormingsproces in de gemeente, wat leidt tot meer

investeringszekerheid en lagere kosten voor warmtenetten,

waardoor de tarieven lager kunnen blijven. De Kamer heeft met het

amendement Erkens c.s.9 gezorgd dat gemeenten de

betaalbaarheid voor de huishoudens in de wijk moet waarborgen

wanneer zij gebruik willen maken van de aanwijsbevoegdheid.

Deze aanwijsbevoegdheid dus is gebonden aan stringente

voorwaarden ten aanzien van zorgvuldigheid en uitvoerbaarheid.

De Wcw draagt via de tariefregulering bij aan de betaalbaarheid

van warmtenetten. De Wcw bevat het voorstel om van de huidige

tariefregulering met het Niet-Meer-Dan-Anders-principe in fases

over te gaan op kostengebaseerde tariefregulering. Bij het NietMeer-Dan-Anders-principe zijn de maximale tarieven vastgesteld op

basis van een referentie naar de gasprijs. Bij kostengebaseerde

tarieven kunnen de daadwerkelijk gemaakte efficiënte10 kosten in

rekening worden gebracht.

Kostengebaseerde tarieven kennen een aantal belangrijke

voordelen ten opzichte van een tarief gebaseerd op een externe

norm, zoals de aardgasreferentie. Kostengebaseerde tarieven

dragen bij aan een uitlegbaar warmtetarief omdat de tarieven een

directe afspiegeling zijn van de kosten van het lokale collectieve

warmtesysteem. Verbruikers betalen daardoor niet meer voor de

hen geleverde warmte dan nodig. Ook voor warmtebedrijven

schept dit duidelijkheid. Zij hebben de zekerheid dat ze hun

efficiënte kosten plus een redelijk rendement vergoed krijgen.

Gemeenten worden gestimuleerd om hun regierol zo in te vullen

dat ze sturen op lage kosten voor de warmtetransitie. De ACM

tenslotte kan ervoor kiezen om kosten gedeeltelijk te normeren om

zo efficiëntieprikkels af te geven. De verwachting is dat dit leidt tot

kostenefficiënte keuzes bij de ontwikkeling van nieuwe

warmtenetten en dat warmtenetten tot stand kunnen komen daar

waar ze de laagste nationale kosten hebben. Voor nadere

9 Kamerstuk 36 387, nr. 20.

10 Efficiënte kosten zijn de kosten die een warmtebedrijf redelijkerwijs

moet maken om in de warmtelevering aan de verbruiker te voorzien. ACM

zal hier op toetsen.

toelichting hierop verwijs ik u naar de memorie van toelichting11

van de Wcw.

Ik vind het bovendien belangrijk dat de Wcw een mogelijkheid biedt

om huishoudens te kunnen beschermen tegen excessief hoge

leveringstarieven ten opzichte van de gemiddelde maximum

leveringstarieven wanneer dit nodig blijkt. Parallel aan deze

Kamerbrief zal een nota van wijzing naar de Kamer worden

verzonden waarmee in het wetsvoorstel de mogelijkheid via een

‘kan-bepaling’ wordt opgenomen om een tarieflimiet te hanteren.

Met de introductie van kostengebaseerde tariefregulering zullen de

gereguleerde maximale tarieven, en daarmee ook de

consumententarieven die warmtebedrijven in rekening brengen,

sterker gaan verschillen tussen warmtekavels. Dit zal met name

het geval na de overgang van fase 1 van de tariefregulering naar

fase 2 waarbij de gasreferentie wordt losgelaten en de

tariefregulering meer kostengebaseerd wordt. Tariefverschillen

tussen collectieve warmtesystemen zijn momenteel beperkt omdat

er een uniform maximumtarief geldt. Zolang de verschillen in

maximum warmtetarief per warmtekavel niet al te groot zijn, acht

het kabinet het niet problematisch dat er tariefverschillen ontstaan.

Het is immers uitlegbaar dat de kosten per locatie en bron

enigszins verschillen. Onderzoek voorafgaand aan de overgang

naar fase 2 zal moeten uitwijzen hoe groot de spreiding van

warmtetarieven tussen warmtekavels is. Hierbij wordt ook rekening

gehouden met het verschil in spreiding ten aanzien van andere

Europese landen waar warmtenetten zijn aangelegd en het verschil

tussen kostengebaseerde warmtetarieven en de

eindgebruikerskosten van cv-ketels en (hybride) warmtepompen.

Echter, er kunnen zich ook situaties voordoen waarbij deze vorm

van tariefregulering resulteert in uitzonderlijk hoge maximum

leveringstarieven, bijvoorbeeld veroorzaakt door calamiteiten,

achterblijvende nieuwe aansluitingen op het net, hoge kosten voor

verduurzaming12 of door andere historische of onvoorziene kosten.

Met een tarieflimiet kunnen de leveringstarieven voor

kleinverbruikers worden begrensd op een nog vast te stellen

maximum. Deze bevoegdheid kan worden uitgeoefend als er naar

verwachting onaanvaardbare hoge leveringstarieven ontstaan op

bepaalde warmtekavels ten opzichte van het gemiddelde van alle

maximum leveringstarieven voor kleinverbruikers. Wanneer

daadwerkelijk wordt besloten tot het instellen van een tarieflimiet

zal de doelmatigheid van het instrument in relatie tot de

11 Kamerstuk 36 576, nr. 3

12 Zie ook het meegezonden rapport Greenvis - “Impact

broeikasgassennormering van de Wcw op warmtenetten”

uitkomsten van de kostengebaseerde tarieven en het flankerend

beleid getoetst worden.

In de nota van wijziging is met de ‘kan-bepaling’ geregeld dat,

onder voorbehoud van een staatssteuntoets, de gemiste inkomsten

voor het warmtebedrijf zullen worden bekostigd uit een

vereveningsfonds dat wordt gefinancierd door alle

warmtebedrijven.

  1. Verdere borging van financiële aantrekkelijkheid

Met de bestaande subsidies en de nieuwe wet- en regelgeving

wordt de aantrekkelijkheid van warmtenetten sterk verbeterd.

Aanvullend wil het kabinet op korte termijn de aantrekkelijkheid

van warmtenetten verbeteren met een wijziging van het

warmtebesluit, en specifiek ook de positie voor sociale huurders

verbeteren. Ook heeft het kabinet verkend welke beleidsopties nog

overwogen kunnen worden om de overstap naar warmtenetten

aantrekkelijk te maken voor de burger.

Wijziging van het warmtebesluit

Tot de invoering van kostengebaseerde tarieven onder de Wcw

blijven warmtetarieven gebaseerd op gasreferentie. Met de

voorgestelde wijziging van het warmtebesluit, die 28 augustus

2024 aan de Kamers is voorgehangen13, wordt de

aardgasreferentie voor het Niet-Meer-Dan-Anders-tarief op een

aantal punten aangepast. Door deze wijzigingen wordt het

maximale tarief dat warmtebedrijven in rekening mogen brengen

verlaagd, waardoor het beter aansluit bij de gemiddelde kosten die

een aardgasverbruiker heeft inclusief de kosten die hij maakt voor

zijn cv-ketel. Ook wordt het warmtetarief door de aanpassingen in

de methodiek minder vatbaar voor tariefschommelingen op de

gasmarkt en leiden de verhogingen van de energiebelasting op

aardgas niet meer tot hogere warmtetarieven, waardoor deze

verhogingen een prikkel geven om op een duurzaam alternatief

voor aardgas over te stappen. Deze aangepaste gasreferentie blijft

van toepassing in de eerste jaren na de inwerkingtreding van de

Wcw, tot de invoering van kostengebaseerde tarieven.

Warmtenetten in de sociale huursector

Ook in de sociale huursector is afgelopen jaar de ontwikkeling van

warmtenetten gestagneerd. Dit is onder meer veroorzaakt doordat

corporaties afspraken met huurdersorganisaties over stabiele

tariefontwikkeling niet meer kunnen nakomen vanwege sterk

gestegen vastrechttarieven voor warmte. Deze afspraken zijn – na

afsluiting van het Klimaatakkoord in 2019- door Aedes en

13 Kamerstuk 36 387, nr. 46

warmtebedrijven vastgelegd in het zogenoemde

“Startmotorkader”. Het kader bevatte onder meer afspraken over

de kosten voor warmte die aan een huurder in rekening worden

gebracht. Destijds is afgesproken dat de verhuurder (corporatie)

een deel van de vaste warmtekosten voor zijn rekening neemt, in

lijn met de kosten die een corporatie nu maakt voor het onderhoud

en de afschrijving van een cv-ketel. De huurder zou op die manier

ongeveer hetzelfde blijven betalen als bij verwarming middels gas.

Door sterk gestegen vastrechtkosten kunnen verhuurders deze

afspraken niet meer gestand doen. Het draagvlak bij huurders voor

aansluiting op een warmtenet neemt daardoor steeds verder af,

terwijl die plannen vaak al in een vergevorderd stadium zijn.

Begin dit jaar heeft de Kamer met de motie van het lid Postma14

(Kamerstuk 36 387, nr. 31) opgeroepen de mogelijkheden te

verkennen hoe geborgd kan worden dat sociale huurders die

overstappen of overstapten op een warmtenet, niet meer betalen

dan zij in een gassituatie zouden hebben betaald. Het kabinet wil

voor de korte termijn aan deze oproep tegemoet komen door een

aanpassing en verlenging voor 2025 van de subsidieregeling

“Subsidie Aardgasvrije Huurwoningen”. Hierdoor kunnen

corporaties voor de vaste warmtekosten meer garanties bieden aan

huurders. Voornemen is daarvoor de 25 miljoen uit het Nationaal

Isolatieprogramma wat bestemd is voor aansluiting van

huurwoningen op warmtenetten daarvoor in te zetten. De

aanpassing van de regeling zal aan de Tweede Kamer in voorhang

worden voorgelegd.

Verkenning van flankerend beleidsinstrumentarium

Naar aanleiding van de motie van het lid Postma, die vraagt

voorstellen te presenteren hoe de betaalbaarheid van collectieve

warmte voldoende geborgd wordt om de overstap naar

warmtenetten aantrekkelijk te maken voor de burger15, is

Berenschot gevraagd om beleidsopties te verkennen. Bij deze

verkenning is uitgegaan van de kostengebaseerde tariefregulering

die naar verwachting twee jaar na de inwerkingtreding van de Wcw

wordt ingevoerd. Bij de eventuele concrete uitwerking kunnen de

beleidsopties ook zo worden ingericht dat ze in eerste instantie

aansluiten op de huidige tariefsystematiek (gas-referentie). In het

rapport van Berenschot (zie bijlage) worden verschillende

beleidspakketten uitgewerkt bestaande uit verschillende

combinaties van drie algemene hoofdmaatregelen:

(a) Investeringssubsidie bij de aanleg van het warmtenet. Deze

beleidsoptie betreft een subsidie zoals de huidige

14 Kamerstuk 36 387, nr. 31

15 Kamerstuk 36 387, nr. 30

(tijdelijke) Warmtenetten Investeringssubsidie en heeft alleen

invloed op de betaalbaarheid van nieuwe netten.

(b) Relatieve prijsgarantie. Met deze optie betaalt de consument

gegarandeerd geen hoger tarief dan een bepaald

referentietarief gebaseerd op de prijs van andere

warmtetechnieken, zoals cv-ketels, warmtepompen en/of andere

warmtenetten.

(c) Compensatie van specifieke doelgroepen. Hiermee worden

specifieke doelgroepen die aangesloten zijn op een warmtenet

gecompenseerd indien de warmterekening te hoog uitvalt.

Door het combineren van hoofdmaatregelen kunnen meerdere

aspecten van betaalbaarheid (in verschillende mate) worden

geadresseerd. Op basis van de analyse van Berenschot van onder

andere de doeltreffendheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid kom

ik tot de volgende appreciatie over de inrichting van flankerend

beleid naast de Wcw die ik mee zal nemen in de verdere uitwerking

van aanvullend instrumentarium:

  1. Investeringssubsidie: Ook bij kostengebaseerde

tariefregulering kan een investeringssubsidie zoals de WIS een

belangrijke bijdrage leveren om de uitrol van collectieve

warmte te versnellen en de financiële aantrekkelijkheid van

warmtenetten te verbeteren.

  1. Aanvullende prijsgarantie: Een combinatie met een

prijsgarantie kan bijdragen aan de doelmatigheid van de

investeringssubsidie. Met de juiste mix kan de

investeringssubsidie voldoende zekerheid bieden aan

warmtebedrijven, en de prijsgarantie kan doelmatig sturen op

het concurrerend tarief. Voor de consument betekent een

prijsgarantie zekerheid dat hij niet meer dan het

referentietarief gaat betalen, en kan worden geborgd dat de

laagste maatschappelijke kosten van een warmtenet zich ook

vertalen in een aantrekkelijk tarief voor de eindgebruiker. De

wenselijkheid van de prijsgarantie zal ook bezien worden in

het licht van een eventuele tarieflimiet.

  1. Doelgroepencompensatie minder passend: Compensatie voor

specifieke doelgroepen leiden bij warmtenetten tot eenzelfde

overweging als bij een “sociaal tarief” voor gas en

elektriciteit, waarover de Kamer 16 mei jl. is geïnformeerd16.

De uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de maatregel

vereisen grote inzet, die niet in verhouding staat met het te

bereiken effect. Daarmee lijkt dit een minder passend

instrument. Het is passender om de kwetsbare huishoudens met

generieke instrumenten te beschermen tegen te hoge

energiekosten, maar dit zal ook in relatie tot de haalbaarheid

van bovenstaande opties dienen te worden gewogen.

De komende maanden zal het kabinet de specifieke vormgeving en

maatvoering van aanvullend flankerend instrumentarium verder

16 Kamerstuk 36 378, nr. 43

onderzoeken, voortbouwend en in aanvulling op het al bestaande

instrumentarium zoals de WIS, en in samenhang met nog te

ontwikkelen instrumenten als het waarborgfonds en de tarieflimiet.

Daarbij zal ik zowel naar de juridische, uitvoeringstechnische als

naar het verwachte budgettaire beslag en mogelijke dekkingsopties

van genoemde maatregelen kijken. Volgend voorjaar, voorafgaand

aan de plenaire behandeling van de Wcw, zal ik de Kamer nader

informeren.

  1. De ontwikkeling van warmtebedrijven met een publiek

meerderheidsbelang

Belang van opbouw publieke uitvoeringscapaciteit

De collectieve warmtemarkt is momenteel grotendeels in private

handen. In de Wcw wordt gekozen voor een publiek

meerderheidsbelang in warmtebedrijven zoals is aangegeven in de

Kamerbrief van 21 oktober 202217. Dit is gedaan om 4 redenen:

vanwege de verwachting bij gemeenten dat een publiek

warmtebedrijf op meer draagvlak bij bewoners kan rekenen, omdat

het past bij het toenemende vitale belang van collectieve warmte,

om medeoverheden meer sturingsmogelijkheden te geven, en om

lokale bestuurlijke keuzes meer in lijn te brengen met

bedrijfseconomische overwegingen. Als gevolg is het nodig om de

uitvoeringscapaciteit van warmtebedrijven met een publiek

meerderheidsbelang, de zogenaamde ‘publieke uitvoeringskracht’,

te versterken.

Door de uitbreiding en versterking van bestaande en de oprichting

van nieuwe

(in meerderheid) publieke warmtebedrijven kan geïnvesteerd

worden in nieuwe publieke warmte-infrastructuur en aansluitingen,

om zo bij te dragen aan een kostenefficiënte warmtetransitie. De

Wcw schrijft niet één bedrijfsstructuur voor, maar biedt ruimte aan

de vormgeving van verschillende typen warmtebedrijven met een

publiek meerderheidsbelang. Het ligt in de verwachting dat veel

nieuwe publieke warmtebedrijven op regionaal of provinciaal

niveau zullen ontstaan, omdat dat voordelen biedt voor het

bundelen van expertise, het delen van risico’s en het opbouwen

van voldoende publieke uitvoeringskracht. De regionale of lokale

situatie bepaalt welke schaal de juiste is voor een warmtebedrijf.

De publieke aandeelhouders maken daarin keuzes, de wet dient dit

te faciliteren voor zo ver dit past binnen de andere doelen van de

wet.

17 Kamerstuk 30 196, nr. 800

Gelet op de regierol van gemeenten in de lokale transitie-opgave is

directe betrokkenheid van de gemeente bij een door hen aan te

wijzen warmtebedrijf logisch. Zoals is aangegeven in de toelichting

bij het wetsvoorstel draagt gemeentelijk aandeelhouderschap bij

aan het borgen van de democratische controle op het

warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang, en leidt het

tot betere en directere afstemming tussen bestuurlijke keuzes in de

warmtetransitie en bedrijfsvoering van het warmtebedrijf.

Gemeenten oriënteren zich nu al, voorbereidend op de Wcw, op de

mogelijkheden om te participeren in een bestaand warmtebedrijf of

het (eventueel gezamenlijk) oprichten van een nieuw

warmtebedrijf. Ik ben me ervan bewust dat er lokale factoren zijn

die deze opgave makkelijker of moeilijker kunnen maken. Met

rijksinstrumenten die ik hieronder verder beschrijf - en waarover

nog budgettaire besluitvorming dient plaats te vinden - onderzoek

ik de mogelijkheid om steun te bieden aan gemeenten in het

versterken van hun publieke uitvoeringskracht. Daarbij is het aan

gemeenten om helder onderscheid te maken tussen hun regierol

als bestuursorgaan in de warmtetransitie in brede zin en de rol van

aandeelhouder van een warmtebedrijf. Op andere dossiers, zoals

bij de drinkwater-, afval- en netwerkbedrijven, zijn gemeenten in

staat om de rollen van beleidsmaker en aandeelhouder naast

elkaar goed te combineren, dus ik heb er vertrouwen in dat zij daar

ook bij collectieve warmte toe in staat zijn.

De gemeente kan het warmtebedrijf ondersteunen in het

beheersen van risico’s met het inzetten van wettelijke

bevoegdheden. Met de Wcw en de Wgiw krijgen gemeenten

immers belangrijke instrumenten in handen die een positief effect

kunnen hebben op de bedrijfseconomische condities voor het

warmtebedrijf, zoals de aanwijzing van een warmtebedrijf voor een

warmtekavel en de aanwijsbevoegdheid om het transport van

aardgas op termijn te beëindigen. Door bestuurlijke duidelijkheid te

creëren over bijvoorbeeld het tempo en fasering van de realisatie

van een collectieve warmtevoorziening in een warmtekavel worden

bedrijfsrisico’s lager, kan een hogere efficiency worden bereikt en

dalen de kosten. Dit draagt ook bij aan de betaalbaarheid voor

verbruikers.  

De gemeenten staan er niet alleen voor. Zij kunnen gezamenlijk

optrekken bij de participatie in regionale warmtebedrijven, zoals zij

dat nu ook al doen bij andere publieke deelnemingen zoals het

waterbedrijf, het netwerkbedrijf en de afvalverwerker. Ook hebben

verschillende provincies hun bereidheid getoond om een bijdrage

te leveren.

Ook wordt met de Wcw de rol van publieke infrastructuurbedrijven

verruimd door aanpassing van het groepsverbod. Hierdoor worden

zij in staat gesteld om

(mede-)aandeelhouder te worden in een warmtebedrijf. In aanloop

naar deze aanpassing oriënteren de netwerkbedrijven zich op een

mogelijke rol bij publieke warmtebedrijven, en voeren gesprekken

met het rijk, medeoverheden, warmtebedrijven en andere

betrokkenen over de invulling hiervan.

Initiatieven van het kabinet

Om de opbouw van publieke uitvoeringskracht -aanvullend aan

initiatieven van medeoverheden en netwerkbedrijven- verder te

ondersteunen overweegt en onderzoekt het kabinet de inzet van

een waarborgfonds om de financiering van warmtebedrijven

eenvoudiger en goedkoper te maken, en de inzet van een nationale

deelneming die kan participeren in warmtebedrijven. Hier is de

kamer over geïnformeerd met de Kamerbrief van 6 juli 202318. Ook

ondersteunt het kabinet warmtegemeenschappen met een

Ontwikkelfonds Warmte voor energiecoöperaties, die met de Wcw

aanvullend kunnen bijdragen aan de benodigde uitvoeringskracht.

Deze initiatieven licht ik hieronder toe.

Ook heeft het kabinet aandacht voor behoud van de bestaande

uitvoeringskracht. Ik wil een onafhankelijk verkenner vragen om in

overleg met bestaande warmtebedrijven, medeoverheden,

netwerkbedrijven, pensioenfondsen en andere mogelijke

betrokkenen te treden om in beeld te brengen welke partijen een

rol zien in de toekomstige warmtemarkt. Met deze analyse kunnen

de warmtebedrijven, de medeoverheden en het rijk beter

aansturen op het behoud van de bestaande uitvoeringskracht.

Waarborgfonds Warmtenetten

Het kabinet onderzoekt de wenselijkheid en doelmatigheid van een

waarborgfonds voor warmtenetten. In het Klimaatfonds is hier voor

215 miljoen gereserveerd. Voor de definitieve toewijzing wordt nog

een second opinion uitgevoerd om vast te stellen of deze middelen

afdoende zijn om de risico’s voor de Rijksbegroting te beperken, en

er wordt nog een staatssteuntoets uitgevoerd.

Een dergelijk fonds kan investeringen in nieuwe en bestaande

warmtenetten borgen waardoor externe financiers de garantie

hebben rente en aflossing te ontvangen. Hierdoor wordt naar

verwachting de eigen vermogensvraag voor de aandeelhouders

sterk verlaagd, mogelijk van 30 of 40% naar 10% van de totale

investeringsopgave. Het waarborgfonds kan gevuld worden door

een premie ter hoogte van 0,1-0,4% van de totale investering te

verlangen. Met de second opinion worden deze aannames nog

getoetst.

18 Kamerstuk 30 196, nr. 815

Nationale deelneming in (publieke) warmtebedrijven

Ook overweegt het kabinet de aanwijzing van een nationale

deelneming. Ik heb onderzoeksbureau Fakton Energy gevraagd om

te concretiseren wat de taken en het profiel van deze nationale

deelneming zouden kunnen zijn, welke bestaande deelneming deze

rol het beste kan vervullen of dat een nieuwe deelneming opgericht

moet worden en wat hier financieel, organisatorisch en juridisch

voor nodig is. Een conclusie was dat, gelet op de nodige snelheid,

de voorkeur ligt bij uitvoering door een reeds bestaande

deelneming. In een vergelijking kwam EBN naar voren als de meest

geschikte kandidaat.

In vervolg hierop verken ik samen met EBN welke organisatorische,

juridische en financiële randvoorwaarden ingevuld dienen te

worden voor het oprichten van een nationale deelneming.

Voorafgaand aan de daadwerkelijke aanwijzing van een

deelneming moet de inzet van dit instrument zorgvuldig worden

getoetst aan de voorwaarden die gelden voor deelnemingen, zoals

het afwegingskader uit de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid

2022. Bij inwerkingtreding van de wet zal het kabinet een besluit

nemen over de mogelijke aanwijzing van de deelneming en het

eventueel beschikbaar stellen van de bijbehorende benodigde

middelen.

Ondersteuning van warmtegemeenschappen

Naast de warmtebedrijven met een publiek meerderheidsbelang

kunnen ook warmtegemeenschappen een belangrijke rol in de

opbouw van uitvoeringskracht spelen. In lijn met motie Kröger19

worden gemeenten nadrukkelijk gewezen op deze mogelijkheid

zodat ze deze variant kunnen onderzoeken en meenemen in het

opstellen van een warmteplan. Warmtegemeenschappen kunnen in

warmtebedrijven van verschillende samenstellingen deelnemen,

maar ook zelfstandig een warmtekavel exploiteren. Het

belangrijkste knelpunt voor warmtegemeenschappen om deze rol

te spelen is het ontbreken van financiële middelen in de

ontwikkelfase van de collectieve warmtevoorziening. Om dit op te

lossen is met Energie Samen een pilot gestart voor een

Ontwikkelfonds Warmte voor energiecoöperaties. Hier is de Kamer

bij brief van 6 juli 2023 over geïnformeerd20.

Versterking regierol gemeenten

Met de Wcw en de Wgiw krijgen de gemeenten essentiële

bevoegdheden in handen om de energietransitie in de gebouwde

omgeving te laten slagen en de kosten voor de transitie als geheel

19 Kamerstuk 36 387, nr. 23

20 Kamerstuk 30 196, nr. 815

niet onnodig te laten oplopen. De Wcw geeft gemeenten de

bevoegdheid om bestaande woonwijken aan te wijzen die overgaan

van aardgas naar een collectief warmtesysteem, en om te bepalen

wie dat exploiteert. Met de Wgiw krijgen gemeenten de

aanwijsbevoegdheid om het transport van aardgas op termijn te

beëindigen. Deze bevoegdheden dragen bij aan de regierol van

gemeenten in de verduurzaming van de gebouwde omgeving, zoals

afgesproken in het Klimaatakkoord. De optimale schaal van

warmtenetten, bronnen en bedrijven is vaak bovenlokaal en valt

niet altijd samen met gemeentegrenzen. Daar waar de

maatschappelijke kosten het laagst zijn, zullen Rijk en gemeenten

ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid gezamenlijk de regie

nemen om tot uitrol van warmtenetten te komen. De Startanalyse

van PBL is hieraan ondersteunend.

Het is de bedoeling dat gemeenten in 2026 een warmteprogramma

vaststellen. Dit is van groot belang: daarmee geven zij namelijk

duidelijkheid aan burgers en bedrijven welke gebieden voor 2035

van het aardgas af gaan en welke mogelijke warmtealternatieven,

waaronder een warmtenet, zij hiervoor voorzien. Gemeenten

leggen deze definitief vast in hun omgevingsplan. Het Nationaal

Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) ondersteunt

gemeenten, onder meer bij het opstellen van de

warmteprogramma’s. Met de warmteprogramma’s ontstaat een

steeds beter landelijk inzicht in de gebieden waar warmtenetten

haalbaar en betaalbaar kunnen worden gerealiseerd en als

oplossing worden voorzien, en in de aantallen geplande

warmtenetaansluitingen. Dat biedt tevens het nodige houvast voor

warmtebedrijven en aannemers die warmtenetten kunnen

aanleggen om capaciteit te reserveren en op te bouwen.

In gemeenten wordt ondertussen ook doorgewerkt aan de

ontwikkeling van reeds geplande warmtenetprojecten zoals in de

proeftuinen aardgasvrije wijken, de projecten van

NieuweWarmteNu! (NWN!) en de projecten die van start zijn met

een Warmtenetten Investeringssubsidie. De opgedane lessen en

ervaringen van deze projecten worden via het NPLW gedeeld via

bijeenkomsten, webinars en via de nieuwsbrief en website, zodat

gemeenten en warmtebedrijven van elkaar kunnen leren. De Raad

van Openbaar bestuur constateert21 in zijn advies “Koersen op

klimaatneutraal” dat het belangrijk is dat het NPLW deze rol in de

ondersteuning kunnen continueren. Het kabinet heeft hier ook

middelen voor gereserveerd.

21 Raad van Openbaar Bestuur – Koersen op Klimaatneutraal,

https://www.raadopenbaarbestuur.nl/documenten/publicaties/2024/03/28/

koersen-op-klimaatneutraal

Ongeveer gelijktijdig met de verzending van deze brief publiceert

NPLW op hun website (http://www.nplw.nl) de ‘Lokale

Warmtetransitie in Beeld’ (LWiB) en een monitor van de

proeftuinen aardgasvrije wijken. Aanvullend is de Vereniging

Nederlandse Gemeenten (VNG) samen met het NPLW bezig om

overzicht te verkrijgen van de voortgang van de lopende projecten.

Zij verwachten dat deze eind dit jaar is afgerond.

Ook de onderlinge samenwerking tussen gemeenten en provincies

krijgt vorm. De warmteprogramma’s worden vastgesteld per

gemeente, maar moeten wel aansluiting vinden bij de

buurgemeenten. Dit vergt dat bestuurders in de regio elkaar de

hand reiken en zich richten op het bredere belang dat hen bindt. In

de nota van wijziging die parallel aan de Kamer wordt voorgelegd,

wordt ook voorgeschreven dat dit bredere belang van een

efficiënte warmtevoorziening in de regio meegewogen dient te

worden bij het vaststellen van een warmtekavel. Bestuurders

dienen dus ook voorbij de eigen gemeentegrenzen te kijken om tot

maatschappelijke optimale keuzes te komen. Ik voorzie daarbij ook

een rol voor de provincie om dit belang te borgen. Ook de

netbeheerders hebben een rol. Zij hebben veel inzicht in het

regionaal energiesysteem en kunnen de gemeenten adviseren over

de optimale keuzes. Hun programma Buurtaanpak, waarbij ze

kijken naar de nodige investeringen op buurtniveau, moet

aansluiting vinden op de gemeentelijke warmteprogramma’s. In het

ondersteuningsaanbod van het NPLW wordt dit meegenomen.

In veel regio’s en provincies worden deze stappen reeds gezet. Er

zijn op bovenlokaal niveau diverse samenwerkingsvormen en

overlegstructuren om de uitrol van warmtenetten gezamenlijk te

versnellen. Ook zijn warmtebedrijven of in oprichting, net opgericht

of wordt al meerdere jaren op deze wijze samengewerkt bij de

aanleg van collectieve warmtevoorzieningen. Hierdoor kunnen

gemeenten elkaar helpen en kunnen via een ingroeimodel

vooruitlopende gemeenten snel van start, met het perspectief op

aansluitende buurgemeenten.

De gemeenten staan met hun cruciale rol in de vormgeving van de

warmtetransitie voor een complexe opgave. De minister van VRO

en ik hebben veel waardering voor het enthousiasme waarmee veel

gemeenten deze taak oppakken, en wij kijken er naar uit om

gezamenlijk verder te werken aan de vormgeving van de

warmtetransitie.

Concluderend

Met het hierboven beschreven beleidsinstrumentarium verwacht ik

de randvoorwaarden te scheppen die nodig zijn om de opschaling

van warmtenetten weer op stoom te krijgen. Daarbij hoort ook een

heldere communicatie bij richting bewoners. Hoewel dat niet van

de ene op de andere dag op orde zal zijn, heb ik er vertrouwen in

dat wanneer de nieuwe spelregels en randvoorwaarden op orde zijn

gebracht, er weer kan worden gebouwd aan samenwerking en

vertrouwen tussen alle relevante partijen. Daarmee kan het

noodzakelijke tempo van opschaling van warmtenetten worden

opgeschroefd.

  1. Terugkoppeling over overige zaken

Tenslotte informeer ik u graag over een aantal afgeronde

onderzoeken die ik als bijlage bij deze brief mee stuur.

Onderzoek tariefregulering Ecorys

Ter voorbereiding op de nadere uitwerking van fase 1 en fase 2 van

de tariefregulering in het Besluit collectieve warmte, is in opdracht

van mijn voorganger een onderzoek uitgevoerd door Ecorys. In de

bijlage is het onderzoeksrapport ‘Uitwerking tariefregulering Wet

collectieve warmtevoorziening’ van Ecorys opgenomen. De

onderzoeksresultaten zijn gebruikt bij het opstellen van het Besluit

collectieve warmte.

Tariefregulering Warmte Koude opslag (WKO) systemen

Onder de huidige tariefregulering mag een warmtebedrijf met een

Warmte Koude opslag systeem de maximumpijs voor warmte

(gasreferentie) in rekening brengen en een gereguleerd tarief voor

koude. In de huidige Warmteregeling is een tarief voor koude

(vastrecht) vastgesteld in 2017 (222,50 euro plus een opslag per

kilowatt extra vermogen van 54,11 euro). Dit bedrag worden

jaarlijks gecorrigeerd op basis van de relatieve wijziging van de

consumentenprijsindex waarbij het jaar 2017 geldt als

referentiejaar. In fase 1 van de tariefregulering in de Wcw wordt

deze wijze van berekening van het koude-tarief voortgezet. Omdat

naar verwachting na een paar jaar al overgestapt kan worden naar

kostengebaseerde tariefregulering van fase 2, ben ik momenteel

niet voornemens om dit koude-tarief uit 2017 te herijken. Wel

wordt de mogelijkheid opgenomen om dit tarief te herijken, indien

fase 1 langer duurt dan verwacht en herijking wenselijk is.

De kostengebaseerde tariefregulering in de Wcw heeft ook

betrekking op warmtekavels of kleine collectieve systemen met

een WKO-systeem. Aangeslotenen op dergelijke systemen zullen

hierdoor voor warmte en koude niet meer betalen dan de efficiënte

kosten en een redelijk rendement. Indien er besloten wordt tot het

hanteren van een tarieflimiet, zal deze ook gelden voor

aangeslotenen op een WKO-systeem. Hiermee is invulling gegeven

aan de motie van de leden Sienot en Beckerman22 waarin werd

verzocht te monitoren of de door de ACM vastgestelde tarieven per

1 januari 2020 voor WKO systemen voldoende bescherming bieden

aan de consument, zodat indien nodig aanscherping kan

plaatsvinden in de Wcw.

Onderzoek duurzaamheidsnormen Greenvis

Op verzoek van mijn voorganger heeft Greenvis in opdracht van RVO

onderzoek gedaan naar de gevolgen van de in de Wcw voorziene

duurzaamheidseisen voor warmtenetten. Het betreffende

onderzoeksrapport “Impact broeikasgassennormering van de Wcw op

warmtenetten” is als bijlage toegevoegd. De resultaten van dit

onderzoek heb ik betrokken bij de besluitvorming over de

duurzaamheidsaspecten in de Wcw en zal ik betrekken bij mijn verdere

besluitvorming over onder meer het Besluit collectieve warmte.

De minister van Klimaat en Groene Groei,

S.T.M. Hermans

22 Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 53